Wolfram Knöchel: Spoorzoeken in de Médoc 2
De schrijver van de brief is er niet meer, heeft ook bijna nooit over die tijd gesproken, ik ken alleen maar onbeduidende flarden van zijn herinneringen, korte toelichtingen, dikwijls terloops naar aanleiding van iets onbelangrijks dat een herinnering deed opkomen. Het waren nauwelijks complete verhalen en er zat zelden een slot aan. Meestal ging vader weer snel over naar het heden alsof hij er spijt van had dat hij over zijn herinneringen had gesproken.
Het collectieve zwijgen van een hele generatie Duitse mannen. En als dat zwijgen toch een keer verbroken werd trok mijn vader een afwijzend gezicht.
Wat heeft mijn vader meegemaakt, wat onttrekt zich aan het voorstellingsvermogen van degenen die later geboren zijn en die niet uit eigen ervaring kunnen spreken? Wat deed mijn vader verstommen, later, toen alle wonden waren geheeld. Of waren ze nooit geheeld?
De plaatsen, van waaruit de brieven zijn geschreven, klinken melodieus: St. Medard-en-Jalles, Soulac-sur-mer, St. Vivien… Het zou de tekst van een Frans chanson kunnen zijn, je verstaat het nauwelijks maar het klinkt zo leuk: Le Pin-Sec, de droge pijnboom, zo zou een restaurant of een hotelletje kunnen heten, eentje met vale vensterluiken en met een houten terras waarop het duinzand al golfjes aan het vormen is. Maar op internet vind ik dat mijn hotelletje in werkelijkheid een gigantische camping is, vlak aan zee, een anoniem vakantieoord met rijen verwaarloosde stacaravans.
De teleurstelling hierover maakt mijn besluit nog definitiever - ik wil er naar toe, ik wil zelf zien waar mijn vader zijn brieven schreef, achter prikkeldraad, overal zand, in de verte buldert de Atlantische Oceaan. De plaats waar hij de realiteit van de 32 maanden, die zijn gevangenis, school en thuis waren, van zich af schreef . Ik lees de teleurstelling over de vrijheidsberoving, de jongen met het uitgesproken gevoel voor rechtvaardigheid moet machteloos toestaan dat er geen gerechtigheid is. Want waarom treft hem dit lot? Maar ook is er een gevoel van een verplichting, wij ruimen het hier op en voor dat dat is gebeurd kunnen we niet naar huis. Schuldgevoelens, verantwoordelijkheidsgevoel, weliswaar zonder het te willen bekennen, spelen mee.
Ik weet alleen maar wat hij heeft verteld, ik heb deze brieven maar weet niet hij werkelijk meemaakte, zijn inspanning om het verschrikkelijke voor zichzelf en zijn ouders verdraaglijk te maken en zijn inspanning later, om zijn leven een positieve wending te geven, iets dat miljoenen zich eigen moesten maken om te overleven en om in de nieuwe maatschappij te kunnen functioneren. Het leven ging verder en de tijd achter prikkeldraad leek steeds korter en minder belangrijk. Maar was dat werkelijk zo?
Destijds kon hij nog niet weten dat zijn gevangenschap hem een aantekening in zijn persoonsdossier zou opleveren, hij stond aan de verkeerde kant, niet aan de kant van de Russen maar bij de klassenvijand, dat moest duidelijk zijn. Zelfs medewerkers van het politbureau hadden deze aantekening – gevangenschap bij de geallieerden – en dat kon je alleen maar tenietdoen als je je zo luid en duidelijk mogelijk loyaal toonde aan de ideologie van de DDR.
Mijn vader sprak pas over de aantekening in zijn persoonsdossier na het einde van de DDR, waarvan ik het ineenstorten toen zelf meemaakte. Toentertijd, in 1990, had ik veel vragen voor hem, vragen met heftige verwijten. Maar die betroffen allemaal de periode na het prikkeldraad, die jaren vlak na de oorlog bleven onbesproken terwijl daar misschien juist de antwoorden lagen. Waar het zwijgen begon en waarom het begon.
Tegenwoordig zie ik bij deze vragen eigenlijk altijd een instemmend knikken, alles schijnt begrijpelijk te zijn, nou ja, het is toch duidelijk, de mensen wilden indertijd niets meer over de oorlog horen, ze wilden vergeten. Zijn ze werkelijk vergeten wat er is gebeurd of was het gewoon nou eenmaal beter voor iedereen om het er niet meer over te hebben. Konden wij er geen vragen over stellen omdat we niet wilden weten wat er was gebeurd? Onze wereld was simpel geordend. Goed en kwaad hadden hun plaats, de schuldvraag was duidelijk. Wij, in het oosten, stonden aan de goede kant, die van de overwinnaars.
Achter prikkeldraad stond mijn vader niet aan de goede kant. En in het leven daarna wilde hij dat eigenlijk ook niet meer. Of misschien juist wel, ja zelfs veel te veel. Bij de weinige keren dat hij iets vertelde werd de tijd achter het prikkeldraad nooit heldhaftig en dikwijls ging het over het normale leven. Vrouwen, een zwarte hoer die hem de liefde bijbracht in een bordeel in Bordeaux, waar de gevangene de taak had om de vloer te schrobben. Als jong meisje rook ik het avontuur in zulke kleine verhalen en ik benijdde hem omdat hij de wereld had gezien die voor mij gesloten bleef. Ik realiseerde me niet dat hier in feite een uiterst treurige geschiedenis werd verteld – hij de krijgsgevangene, zij de gekleurde hoer.
En dan mijn tweede voornaam: Yvonne. Mijn vader vertelde me over deze vrouw, zijn eerste liefde, achter prikkeldraad. In mijn fantasie is zij beeldschoon. Haar koperkleurige haar omringt in grote golven haar gezicht. Een huid van porselein. Haar vader was apotheker, zijn zoon was gesneuveld. Alles leek zich ten goede te keren. Maar toen werd opeens het gevangenkamp verplaatst, niemand is op de hoogte. Yvonne probeert zich van ellende van het leven te beroven. Tien jaar later word ik geboren en krijg haar naam.
Maar daarvan is niets in de brieven terug te vinden. Zoiets vertelt een zoon niet aan zijn ouders. En heel veel andere dingen ook niet.
Dus zoek ik naar antwoorden en reis naar Frankrijk, naar de Médoc.
In de maanden voor mijn vertrek ga ik op zoek naar mensen die mij kunnen helpen. Ik vind een Française, een historica die zich wetenschappelijk met het moeilijke hoofdstuk van de betrekkingen tussen Frankrijk en Duitsland bezighoudt. Ik leer Duitsers en Fransen kennen (eerst per e-mail en daarna persoonlijk) die mij spontaan bij mijn zoektocht willen helpen, ongeacht het feit dat er nog nauwelijks mensen zijn die over die periode informatie kunnen geven. Maar het verhaal over mijn zoektocht gaat rond. Ik krijg e-mailtjes van wildvreemde mensen die er over hebben gehoord, zoals Christian Büttner, die ervan hoorde via het Duitse consulaat in Bordeaux. En die ons in St. Vivien en Le Verdon in contact brengt met mensen die die periode hebben meegemaakt. Christian en zijn partner Elke Schwichtenberg helpen ons inzicht te krijgen in het leven toen en nu in de Médoc, van de mentaliteit van de originele inwoners en van de Duitsers, die er later zijn komen wonen. Aan hen danken we een onvergetelijke ochtend in de woonkamer van Roger Armagnac, de oude zeeman uit Le Verdon, die ons bereidwillig zijn verzameling historische foto’s uit die tijd toonde, mijn vele vragen beantwoordde en die niet alleen uitleg gaf over de gevaarlijke ondiepten in de zee tussen de monding van de Gironde en de Golf van Biskaje, maar die ook met zijn grote levenservaring een eenvoudige historische waarheid overbrengt: dat er overal goede en minder goede mensen zijn en dat dat niets te maken heeft met het land waar ze vandaan komen. De oorlog ligt dan wel 70 jaar achter ons, maar het Duitse streven naar oppermachtigheid heeft zich hier diep in het duinzand ingegraven. Mijn angst nog steeds op rancune te stuiten verdwijnt echter als ik in de vriendelijke ogen van Roger Armanac kijk. Zijn bewondering voor de Duitse technologie op militair gebied in de vorm van “Dikke Bertha”, zoals hij dat noemt, kan ik absoluut niet delen. In plaats daarvan neem ik graag zijn slimme truc over om bladluis te bestrijden. Dat doet hij door zakjes met fijngemaakte eierschalen in zijn prachtige citroenbomen te hangen.
Christian en Elke brengen ons naar Jeanne Baudray, die al sinds mensenheugenis burgemeester van St. Vivien is. Als 17-jarige zat zij in het verzet. Ondanks haar hoge leeftijd kun je duidelijk zien dat zij in de loop der tijd een scherp oog heeft ontwikkeld voor datgene waaraan in deze wereld behoefte is. Onverwachte gevolgen heeft mijn bezoek aan Sieghild Jensen-Roth. Zij woont al vele jaren in St. Medard-en-Jalles en zij komt, zo vertelt ze me, door mijn zoektocht heel nieuwe dingen over haar eigen woonplaats te weten. De hal, waarin zij regelmatig sport, blijkt een deel te zijn van het complex waarin zich het kamp van de krijgsgevangenen bevond. Ook het geheim van de mooie dochter van de apotheker wordt hierdoor geopenbaard, voor zover dat tenminste na zoveel tijd nog mogelijk is. Een wonderlijk toeval wil dat zij mij in contact brengt met de historica Arlette Capdepuy die aan de Universiteit van Bordeaux een onderzoek doet waarbij ook de lotgevallen aan de orde komen van de Duitse krijgsgevangenen die mijnen moesten ruimen. We ontmoeten elkaar in het archief van de Departement van de Gironde en ik beleef daar iets dat ik absoluut niet had verwacht: grote dankbaarheid en oprechte belangstelling voor de brieven van mijn vader die waardevolle informatie bevatten over een tijd, waarover in de Franse archieven maar weinig is te vinden. De brieven zijn nu in het archief opgenomen en zijn beschikbaar voor wetenschappelijk onderzoek. En ook voor het onderwijs op scholen, want het plan is om gezamenlijk voor de vakken geschiedenis en Duits projecten te ontwikkelen. Voor 18-jarige Franse gymnasiasten. Met behulp van brieven die toentertijd geschreven zijn door een Duitse gymnasiast, die maar weinig ouder was.
Intussen heb ik contact gezocht met het gymnasium in Halle en ook daar gaat al volgend jaar een onderwijsproject van start over de toenmalige leerlingen, de latere krijgsgevangen en de mijnenopruimer Wolfram Knöchel.
Over al die belevenissen en ontmoetingen tijdens mijn indrukwekkende reis door de Médoc schrijf ik een boek, waarin ook de brieven van mijn vader zullen worden opgenomen. Dat boek zal tijdens de Leipziger Buchmesse in maart 2016 verschijnen. Tegelijkertijd werk ik aan een radioprogramma voor de Mitteldeutschen Rundfunk over deze spannende speurtocht, waaraan zoveel inwoners van de Medoc hebben meegewerkt. Mijn dankbaarheid voor deze steun is groot.
Dankbaar ben ik ook voor het feit, dat niemand van hen vraagt waarom mijn speurtocht zeventig jaar na dato nog interessant en belangrijk zou zijn.
2018 Karin Scherf (Halle)